Skip to main content

Persoonlijke varianten van het Parijse kubisme

De pottendraaier 1921, euvillesteen,  41 x 33 x 25 cm Maastricht, Bonnefantenmuseum.

De pottendraaier
1921, euvillesteen
41 cm. h.
Maastricht, Bonnefantenmuseum

Moeder en kind 1923, palissanderhout, 44 x 17,5 x 17,5 Brussel. part. coll.

Moeder en kind
1923, palissanderhout
44 cm. h.
Brussel, part. coll.

De Jongleur 1923, steen, gepolychromeerd, 96 x 46 20 cm Belgë, part. coll.

De jongleur
1923, steen, gepolychromeerd
96 cm. h.
Gent, M.S.K.

.

Na enkele jaren van zoeken en gesteund door Paul van Ostaijen vond Oscar zijn eigen vorm in een kubisme dat de menselijke vorm niet fragmenteerde zoals in Parijs gebeurde. Zo schreef Van Ostaijen over De pottendraaier dat de kubus hier de grondvorm aller dingen geworden was. Jespers liet steeds de figuur of de kop intact, terwijl de kubus, de bol of de ovale vorm zijn sculptuur een hechte samenhang verleende. Dit geldt voor alle artistiek belangrijke beelden uit de jaren twintig. Zo werd De jongleur opgebouwd uit twee cilinders. In de beeldende kunst en in de poëzie vormde de jongleur of de circusfiguur een internationaal thema. Toen Jespers uit twee piepkleine potjes verf het ene been van De jongleur groen verfde en het andere blauw, was zijn enige explicatie: ‘Het heeft het nodig’. Dat hij in de jaren twintig zichzelf graag een strenge beperking oplegde, bleek toen hij in 1925 uit de oude hardstenen deurdrempel van een kerk in Oostende Het toilet kapte, een monumentale vrouwenfiguur met aan de achterkant het motief van een lyrische, bijna muzikale herhaling. Omdat hij deze Belgische hardsteen, een kalksteensoort, jarenlang bij voorkeur zou gebruiken, zou zijn atelier ook jarenlang vervuld worden door de penetrante stank die ontstaat door het hakken daarin. Het leek er in deze jaren twintig op of een formeel streng uitgangspunt Jespers’ creativiteit juist aanwakkerde.

Art déco in de jaren twintig

Kleine ruiter 1924, gekleurd gips,  37,5  x  29 cm Caroline & Maurice Verbaet Collection, Antwerpen.

Kleine ruiter
1924, wit marmer
94 x 72 x 5 cm
Antwerpen, coll. J. Felix
 

Engel 1927, brons/gips, 126 x 48 x 37 cm Antwerpen, Stadsbegraafplaats Schoonselhof, perk H

Engel
1927, brons
126 x 48 x 37 cm
Antwerpen, Stadsbegraafplaats
Schoonselhof, perk H

.

In de jaren twintig valt bij verschillende beelden van Jespers affiniteit met de art déco te constateren. Hij weet deze zelfs te verbinden met zijn bewondering voor de statische Egyptische beeldhouwkunst. Zo gaf hij in Kleine ruiter het oog van de moeder en het kind weer als waren de figuren van voren gezien, terwijl ze en profil worden gepresenteerd, zoals dat ook gebeurde in Egyptische hiëroglyfen. Ook doet de haardos van de moeder denken aan de pruik van een Egyptische hoveling. Het decoratief bewerken van het hele oppervlak en het stileren van de vormen zoals dat hier gebeurt, is eveneens kenmerkend voor de art déco.
Ook Engel van 1927, een grafbeeld voor Anaïs Franck op de begraafplaats Schoonselhof in Antwerpen, toont kenmerken van de art déco doordat het bovenlijf is verlengd, het onderlijf  verkort, terwijl de bovenarmen verkort zijn en de onderarmen verlengd. Het treurend op de schouder leggen van het hoofd biedt een uiterste aan gestileerde expressie in de beste traditie van de art déco.

Affiniteit met Brancusi

Perle Fine 1925, wit marmer,  22,5 x 11 x 22,5 cm Caroline & Maurice Verbaet Collection, Antwerpen

Perle Fine
1925, wit marmer
22,5 x 11 x 22,5 cm
Caroline & Maurice Verbaet
Collection, Antwerpen

Een eigengereid kubisme

Het toilet 1925, hardsteen, gepolijst, 1925 x 45 x 20 cm Antwerpen.

Het toilet
1925, hardsteen, gepolijst
169 x 45 x 20 cm
Antwerpen
 

Visser 1926 (p.360)

Visser
1926, Euvillesteen
47 x 28 x 25 cm
Oostende MuZEE
 

Constant Permeke 1928, hardsteen, 75 x 18,5 x 26 cm Oostende, MuZEE.

Constant Permeke
1928, hardsteen
75 x 18,5 x 26 cm
Oostende, MuZEE
 

Vrouwenhoofd 1929, wit marmer, 36 x 18 x 20 cm Luxemburg, part. coll.

Vrouwenhoofd
1929, wit marmer
36 x 18 x 20 cm
Luxemburg, part. coll.
 

Jonge vrouw 1930, limbahout uit Kongo, 167 x 39,5 x 35 cm

Jonge vrouw
1930, limbahout uit Kongo
167 x 39,5 x 35 cm
 

Expressionisme

Moederschap 1930, hardsteen, 83 x 22 x 14 cm Maastricht, Bonnefantenmuseum,

Moederschap
1930, hardsteen
83 x 22 x 14 cm
Maastricht, Bonnefantenmuseum
 
 

Geboorte 1932, hardsteen, 40 x 125 x 59 cm Antwerpen, Openluchtmuseum voor beeldhouwkunst Middelheim.

Geboorte
1932, hardsteen
125 cm. l.
Antwerpen, Openluchtmuseum voor
beeldhouwkunst Middelheim
 

Engel, grafmonument voor de dichter Paul van Ostaijen 1932, hardsteen,  63 x 60 x 165 cm Antwerpen, Stadsbegraafplaats Schoonselhof

Engel
Grafmonument voor de dichter
Paul van Ostaijen
1932, hardsteen, 165 cm. l.
Antwerpen, Stadsbegraafplaats
Schoonselhof

Vrouwentors 1932, hardsteen, 77 x 38 x 33 cm coll. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel-Sijsele, Cultureel Centrum.

Vrouwentors
1932, hardsteen
77 x 38 x 33 cm
coll. Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap, Brussel-Sijsele
 

De bekoring van Sint Antonius 1933, hardsteen, 40 x 146 cm New York, M.O.M.A.

De bekoring van Sint Antonius
1933, hardsteen
146 cm. l.
New York, MoMA
 
 

Worstelaar 1933, hardsteen, 91 x 36 x 26 cm Enschede, coll. gemeente.

Worstelaar
1933, hardsteen
91 x 36 x 26 cm
Enschede, coll. gemeente
 
 

Voorovergebogen vrouw  1933, wit marmer, 37,5 x 12,5 x 25 cm Gent, part. coll.

Voorovergebogen vrouw
1933, wit marmer
37,5 x 12,5 x 25 cm
Gent, part. coll.
 
 

Voorovergebogen vrouw  1933, wit marmer, 37,5 x 12,5 x 25 cm Gent, part. coll.

Voorovergebogen vrouw
1933, wit marmer
37,5 x 12,5 x 25 cm
Gent, part. coll.
 
 

Edgard Tijtgat 1933, hardsteen, 49 x 21 x 25 cm coll. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Antwerpen, Politierechtbank.

Edgard Tijtgat
1933, hardsteen
49 x 21 x 25 cm
coll. Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap, Antwerpen.
 

Broer en zus 1934, hardsteen, 56 x 30 x 25 cm Antwerpen, K.M.S.K.

Broer en zus
1934, hardsteen
56 x 30 x 25 cm
Antwerpen,
K.M.S.K.
 

.

In 1927 verhuisden de beeldhouwer en zijn echtgenote, Mia Jespers-Carpentier, naar Brussel omdat hij op uitnodiging van H. van de Velde benoemd was aan het Hoger Instituut voor Decoratieve  Kunsten in Brussel. Op 14 december van dat jaar zouden Oscar en Mia binnen enkele uren hun enig kind Hella verliezen. Dat deed de beeldhouwer op zoek gaan naar ‘meer menselijkheid’ in zijn werk zoals hij het zelf formuleerde. In dit zoeken werd hij gesteund door zijn vrienden de expressionistische schilders Gust. De Smet (1877-1942) en Constant Permeke (1886-1952). – De thema’s van de Vlaamse expressionisten zijn: liefde voor het leven, geboorte, groei en in veel mindere mate hun tegenpool: de dood. Deze positieve inhoudelijke oriëntatie wordt ook weerspiegeld in de thematiek van Jespers’ expressionistische beelden; de titels daarvan zijn o.m.: Geboorte en Moederschap. Ook bij een titel als De bekoring van Sint Antonius, een beeld dat zich in New York bevindt in het Museum of Modern Art, staan existentiële waarden voorop.

Geboorte, in 1932 gekapt in Belgische hardsteen, de steen die Jespers koos voor de meeste expressionistische beelden, werd geïnspireerd door de geboorte van zijn enige zoon Paul. De sterke expressie ontstaat doordat de ronde vormen van buik en borsten hier geplaatst worden tegenover de hoekige knieën, armen en handen. En ook doordat de barende vrouw haar geweldige hand nodig heeft om de suggestie van de schreeuw van pijn in het lichaam terug te drijven. Ook het brede contact met de aarde draagt bij aan de expressionistische ideologie, zoals dit ook het geval is bij Engel, grafmonument voor de dichter Paul van Ostaijen. Bij dit graf, op Schoonselhof in Antwerpen, treurt de grafengel over het afgebroken jonge leven en bewaakt het.

Een monumentaal reliëf

België aan het werk 1936-'37, gedreven geel koperwerk, 600 x 600 cm Antwerpen, zijgevel Stadsschouwburg, Maria.

België aan het werk
1936-’37, gedreven geel koperwerk,
600 x 600 cm
Antwerpen, zijgevel Stadsschouwburg.

.

In België aan het werk, een opdracht voor de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1937, wordt het vroegere expressionisme gekanaliseerd tot wilskrachtige figuren die een zinvolle bijdrage leveren aan de welvaart van België. Het is eerder vertellend van karakter.

Vrouwenfiguren in terracotta

Opschrik 1939, terracotta/brons, 81 x 26,7 x 26,5 cm

Opschik
1939, terracotta
81 x 26,7 x 26,5 cm
part. coll.

Pureté 1945, terracotta/brons. 78 x 18 x 13 cm versch. verblijfpl.

Pureté
1945, terracotta/brons
78 x 18 x 13 cm
versch. verblijfpl.

.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het voor beeldhouwers moeilijk om aan steen te komen van goede kwaliteit; een alternatief vormde de klei. Met een draad sneed Oscar Jespers van een kleikubus een plak klei af en modelleerde deze rond. De arm of het been had dan de voor het bakken benodigde holle vorm. Een van de zuiverste gestalten die hij zo opbouwde, was, in 1945, Pureté, 78 cm. hoog. Doordat hij het beeld later ook in brons liet gieten, vormde het de overgang naar de periode van de bronzen vrouwenfiguren.

De bronzen vrouwenfiguren

In de zon III 1947-'48, brons, 64 x 23 x 17 cm Ixelles/Elsene, Museum

In de zon III
1947-’48, brons
64 x 23 x 17 cm
Elsene, Museum

Leunende vrouw 190, brons, 104 x 45 x 58 cm Brussel, K.M.S.K.

Leunende vrouw
1950, brons
104 x 45 x 58 cm
Brussel, K.M.S.K.

.

In 1946 en ’47 vormde Jespers in gips drie vrouwenfiguren die hij alle drie In de zon noemde. Vergeleken bij de expressionistische figuren lijken ze dichter bij de werkelijkheid van alledag te staan, maar deze indruk is schijn. Ze verbeelden de vrouw als mythe, een mythe van volkomenheid en vruchtbaarheid. Hetzelfde geldt voor Leunende vrouw uit deze periode.

Enkele koppen

Pail 1942, grijsgroene hardsteen uit Namen/brons, 33 x 25 x 26,5 cm, brons in versch. coll.

Paul
1942, grijsgroene hardsteen
uit Namen/brons
33 x 25 x 26,5 cm
Brons in versch. coll.

Noordhollander 1953, terracotta, 37,5 x 22 x 26 cm versch. verblijfpl.

Noordhollander
1953, terracotta
37,5 x 22 x 26 cm
versch. verblijfpl.
 

Vrouwenkop 1953, witte kalksteen 36 x 16,5 x 24,5 cm Belgë, part. coll.

Vrouwenkop
1953, witte kalksteen
36 x 16,5 x 24,5 cm
Belgë, part. coll.
 

Stéphane 1060, wit marmer, 23 x 14 x 18 cm Parijs, part. coll.

Stéphane
1960, wit marmer
23 x 14 x 18 cm
Parijs, part. coll.
 

.

Jespers hield zich graag bezig met de kinderkop. In 1927-’28 had hij een Babykop gekapt in wit marmer waarbij de doorgaande rondheid de enkelvoudigheid van het prille leven symboliseert. In 1942 wist hij in hardsteen zijn dertienjarige zoon Paul te karakteriseren: een jong leven met al zijn talenten sluimerend aanwezig. De haren als een helm zoals bij archaïsch-Griekse beelden. Het portret van zijn kleinzoon Stéphane in wit marmer, 1960, staat tussen deze twee in. Volwassenen en ouderen van wie Jespers een portret ontwierp, ondergingen onder zijn handen een verjongingskuur.

Kleine Leda met de zwaan

Kleine Leda met de zwaan 1963-'65, wit marmer, 34 x 24 x 23 cm Nederland, part. coll.

Kleine Leda met de zwaan
1963-’65, wit marmer
34 x 24 x 23 cm
Nederland, part. coll.

.

In 1963 was Kleine Leda met de zwaan voltooid, in 1965 signeerde Jespers het beeld. Het verhaal  uit de Metamorfosen van Ovidius vertelt hoe oppergod Zeus zich in een zwaan veranderde opdat zijn jaloerse echtgenote het niet zou merken als hij de mooie Leda het hof zou maken. Het beeld in wit marmer drukt met zijn driehoekige grondvorm en zijn gewelfde volumes volheid en verzadiging uit. Het biedt een samenvatting van Jespers’ beeldhouwersoeuvre en weet kracht te verbinden met lieflijkheid.